Klem tussen zorg en plichtWanneer bent u aansprakelijk bij personeelsuitjes? |
Bron Auteur Datum |
: : : |
PW Vakblad Bernard van Lammeren 12 februari 2005 |
Bedrijfsuitjes worden steeds wilder, met alle risico’s op letsel van dien. Wie is dan aansprakelijk? Vooral het onderscheid tussen werk en privé bezorgt de rechter hoofdbrekens. Met de volgende vuistregels blijft u aan de veilige kant.
Een exotisch
strand waar in de marge van een sales meeting een verkoper al pootjebadend
ten val komt. Een ballonvaart die afloopt met een onfortuinlijke landing.
Een afdaling van een zeephelling die eindigt tegen een pilon. En een race in
de wilde natuur waarbij iemand uit een open auto wordt geslingerd.
Als je het zo droog op een rijtje zet, ligt het slapstickeffect op de loer.
Maar dat is niet de bedoeling: het gaat erom vier recente cases te typeren
die samen de beginnende jurisprudentie vormen over aansprakelijkheid voor
ongevallen bij bedrijfsuitjes. Er zijn gevallen bij die uitliepen op ernstig
letsel en blijvende arbeidsongeschiktheid. Welke lessen kunnen werkgevers
hieruit trekken?
Wie een
bedrijfsuitje wil organiseren en behoefte heeft aan enig juridisch houvast,
krijgt bij de helpdesk voor de rubriek PW Advies altijd eerst dezelfde
wedervraag: zijn uw werknemers verplicht om aan uw personeelsuitje mee te
doen, of kunnen ze zich er ook aan onttrekken?
Dat is inderdaad dé rode draad in de jurisprudentie, beaamt prof. dr. Ad
Geers, hoogleraar sociaal recht aan de Universiteit van Maastricht. ‘De
rechter kijkt naar de functionaliteit van het evenement en betrekt daarbij
de positie van het slachtoffer. Het auto-ongeluk op de hei zat als
programmaonderdeel ingeklemd tussen twee toespraken waarin
bedrijfsresultaten bekend werden gemaakt. Het slachtoffer, een beginnende
personeelsmanager, had een voorbeeldfunctie waardoor ze zich moeilijk aan
deelname kon onttrekken.
In dit soort gevallen, waarin sprake is van werktijd en een verplichtend
karakter, heeft de werkgever zorgplicht en daarmee een plicht tot
schadevergoeding. Aan het andere eind van het spectrum zit het potje
bedrijfsvoetbal. Heel bevorderlijk voor de samenwerking, maar het gebeurt
buiten werktijd. En niemand hoeft mee te doen.’
Mr. ing. Rob Poort, jurist en veiligheidskundige, is het met Geers eens dat
de race-case de instructiefste is van de vier. Maar echt bevredigend vindt
hij het criterium ‘werktijd’ nog niet. ‘Als het evenement buiten de
reguliere werktijd plaatsvond, bijvoorbeeld ’s avonds of in het weekeinde,
gaat de rechter uit van vrijwilligheid. Maar ook dan kunnen werknemers zich
verplicht voelen om mee te doen. De rechter is daar nog niet op ingegaan,
maar dat is alleen maar omdat dit argument nog nooit aan hem is voorgelegd.
Als dat gebeurt, ben ik benieuwd hoe het zal aflopen.’
De
jurisprudentie draait steeds om dezelfde twee artikelen uit het
arbeidsrecht: zorgplicht van de werkgever (7:658 BW) en goed werkgeverschap
(7:611 BW). Op de achtergrond speelt ook artikel 6:162 BW mee, maar dat gaat
om het algemene vraagstuk van de ‘onrechtmatige daad’, en is hier van
ondergeschikt belang.
‘Zorgplicht’ betekent dat de werkgever gepaste maatregelen moet nemen om
zijn werknemers (ook flexkrachten) tegen gevaar te beschermen. Daar zijn
natuurlijk grenzen aan. Maar op tijd vertellen wat er op het programma staat
en welke voorzorgen daarbij passen, kan hij toch minstens. Ook het afsluiten
van verzekeringen behoort tot de zorgplicht.
‘Goed werkgeverschap’ is een algemener artikel. Een belangrijk verschil zit
in de bewijslast, beklemtoont Geers. ‘Onder 658 hoeft de werknemer alleen
maar aannemelijk te maken dat het om een bedrijfsongeval ging, dus in
werktijd en onder het gezag van de werkgever. Het is dan aan de werkgever om
aan te tonen dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Onder 611
is het juist aan de werknemer om te bewijzen dat zijn baas zich niet als
goed werkgever heeft gedragen.’
Andere belangrijke punten: ‘Als 658 niet van toepassing is - het was geen
bedrijfsongeval - kán 611 nog van toepassing zijn. Maar als 658 wel van
toepassing is, maar niet het resultaat oplevert dat de eisende werknemer
wenste, kan hij niet alsnog een beroep doen op 611. Bovendien geldt 611
alleen als er een arbeidsovereenkomst is.’
Hoe past de
rechter deze artikelen nu toe op bedrijfsuitjes? De werknemer die zijn hoofd
stootte op een zeephellingbaan ving bot, ook in hoger beroep. Het evenement
vond plaats buiten werktijd en deelname was vrijwillig - de meeste collega’s
deden ook niet mee. Verder waren er geen bijzondere omstandigheden om te
spreken van slecht werkgeverschap. Ten overvloede - zijn oordeel was er niet
op gebaseerd - merkte de rechter nog op dat bij sport en spel minder gauw
sprake is van aansprakelijkheid dan anders.
‘De risico’s van normale sport- en spelsituaties zijn overzienbaar,
beïnvloedbaar en algemeen geaccepteerd’, legt Poort uit. ‘Een ballontocht is
geen sport en spel meer, het valt nota bene onder de luchtvaartwetgeving.
Bovendien, als je eenmaal in zo’n mandje zit, is er niets meer wat je zelf
kunt doen.’
Ook de zaak van de pootjebadende verkoper die in kniehoog water een whiplash
opliep, diende in twee instanties. Anders dan de kantonrechter, vond het hof
dat er wel degelijk sprake was van werktijd: het incident vond plaats in het
kader van een speciaal belegde bijeenkomst in een ander land, en het
programma vermeldde met zoveel woorden dat pas de avond vrij zou zijn. Maar
al was het in werktijd, het hof vond niet dat de werkgever tekort was
geschoten in zijn zorgplicht. Het ging om een normaal toeristisch oord aan
zee - misschien met een wat sterke golfslag, maar daar had de werkgever voor
gewaarschuwd. Meer hoefde hij niet te doen bij volwassen mensen in
verantwoordelijke posities.
Het ritje over
de hei dat uitliep op ernstig letsel leidde wél tot aansprakelijkstelling
van de werkgever, zoals u aan het begin van dit artikel kon lezen. Daaraan
valt nog toe te voegen dat het evenementenbureau een auto zonder
veiligheidsriemen had gehuurd, wat op zich al een schending van de
zorgplicht door werkgever opleverde.
Poort: ‘Uitbesteding aan een evenementenbureau doet aan je zorgplicht niets
af. Je dient je op de hoogte te stellen en maatregelen te nemen. Ik zou dat
serieus nemen. Die bureaus willen allemaal scoren in die paar maanden van
het jaar dat het seizoen loopt. Van tevoren zeggen dat je geen
aansprakelijkheid accepteert, betekent niets. Net zo min als de bordjes met
die tekst die je in horecazaken tegenkomt.’
De ballonvaart die eindigde tegen de muur van een gebouw had qua
aansprakelijkheid hetzelfde resultaat, maar om andere redenen. De zorgplicht
van 7:658 BW werd door de rechter in dit geval niet van toepassing geacht.
Maar artikel 7:611 wel, om een scala van concrete omstandigheden.
De werkgever had zélf gekozen voor een erkend risicovolle activiteit, en
daarbij waren de deelnemers voor een verrassing geplaatst: ze waren al de
hele dag op pad, toen ’s avonds ineens de ballon klaarstond. Al met al had
hij ze willens en wetens in een gevaarlijke situatie gebracht waaraan ze
zich moeilijk konden onttrekken. Dat de werkgever de schade niet kon
verhalen op de ballonvaarder, was volgens de rechter zijn eigen risico.
Levert deze
jurisprudentie, hoe beperkt ook, houvast op voor de organisatoren van
personeelsuitjes? Jazeker, zegt Poort. ‘Stel je van tevoren goed op de
hoogte van risico’s. Zijn die te groot, dan kun je er misschien beter van
afzien. Zorg voor verzekeringen. Vraag je af of iets onder de normale sport-
en spelactiviteiten valt of onder de extremere categorie. Rondrijden op
crossmotoren bijvoorbeeld valt in mijn ogen onder dat laatste.
Vertel werknemers wat er gaat gebeuren, zodat ze weten waar ze aan beginnen.
Laat ze zelf uitmaken of ze ervoor voelen. Neem je zorgplicht ernstig en
schuif die niet af. Als het evenement in de baas zijn tijd plaatsvindt, is
het bedrijf zéker aansprakelijk. Voorzichtigheid is ook geboden bij
activiteiten waarvan de vrijwilligheid niet buiten kijf staat.’